Vervoeg het gegeven werkwoord op de juiste wijze in de aangegeven tijd:
Kies de juiste woordsoort voor het aangeven woord:
Hij heeft de eerste prijs gewonnen.
De kamer heeft slechts 1 deur.
Ik weet het niet meer.
Wie de schoen past, trekke hem aan.
Jan houdt veel van wandelen.
Hij woont in dat huis daar verderop.
Is je vader deze week jarig?
Het is heerlijk weer, dus we gaan erop uit.
Kies de juiste naam voor het aangeven zinsdeel:
Ik heb hem een cadeau gegeven.
Hij wacht op de bus.
Ik heb haar zojuist nog gesproken.
Dat kan iedereen wel beweren!
Kies de juiste spelling:
Het bericht kwam als een verrassing voor hen hun .
Is dat plaatje op ware grote grootte afgedrukt?
Er hangt een uitvergrote uitvergroote uitvergrootte foto aan de muur.
De regering heeft in zijn haar hun wijsheid besloten.
Klaar!